Verhalen

Schifahren auf einem spiegel
“…..immie!!!!…” Met de voorzichtigheid van de Explosieven Opruimingsdienst open ik m’n ogen. Eerst de linker, die gaat het makkelijkst. Na een eeuwigheid de rechter. De rode digitale cijfers van m’n wekker branden in m’n ogen. 6 uur 58. Nul, zes, dubbele punt, vijf, acht. Ja, het staat er echt. Waar ik bang voor ben, wordt snel werkelijkheid. Terwijl ik tegen het schuine plafond van mijn zolderkamer kijk, komt een leger kabouters met sloophamers in mijn eigen bovenkamer tot leven. De smaak van dode vogeltjes in m’n mond. Of is het rattengif? Naast m’n bed staat Ronnie: ‘Sjimmie, kom op! Het water ligt er wreed mooi bij. Als een spiegel. Opstaan met je luie donder!’ De dekens worden met een ruk van me afgetrokken. ‘Raus! aufstehen! Schifahren! Wir gehen schifahren, schnell, schnell!’ Ronnie schopt nog een keer tegen m’n bed en loopt de kamer uit terwijl hij hard in z’n handen klapt. Langzaam strompel ik m’n vochtige bed uit. Het natte silhouet van mijn lichaam steekt donker af op het laken. Ik grijp een vaal T-shirtje en een zwembroek bij elkaar. Handdoek. Slippers. Beneden zit Henk wazig voor zich uit te kijken. Z’n gezicht is nauwelijks te onderscheiden van zijn shirt. Het één is krijtwit, het ander lijkwit. De ravage om hem heen: lege bierflesjes, rumflessen, ginflessen, malibu-, wodka-, en tequilaflessen. Afgekloven citroenschillen, omgevallen zoutvaatjes. Overvolle asbakken, lege wietzakjes, afgescheurde vloeipakjes. En een hele zware wietdamp. Naast hem ligt een meisje met haar hoofd tussen tabaksresten te slapen. Henk staat op en wankelt. Dan sloft hij de kamer uit. ‘Kom we gaan varen.’
Ik besluit het stukje naar de haven te lopen. Ik klauter op handen en voeten de dijk op. De ijskoude dauw op het natte gras bijt in m’n handen. Hijgend bovenaan de dijk heb ik een prachtig uitzicht over het Hollands Diep. Het eiland aan de overkant ligt als een haarscherpe kopie ondersteboven in het water. Ronnie heeft niks te veel gezegd. Als ik me omdraai zie ik het dorpje liggen waar ik sinds m’n 13e woon. Op de boerderij van de familie Vast. Aan weerskanten van de boerderij liggen kleine Zweedse houten woningen netjes gerangschikt in de paar straatjes die het dorpje telt. Als monopolyhuisjes. Temeer omdat de huisjes ook rood zijn geverfd. In 1953 net na de watersnoodramp werden ze geschonken door de Zweedse regering om als noodwoningen voor de gedupeerden te fungeren. Ze staan erbij alsof je ze zo omver kunt blazen. Of weg kunt vagen. Twee levensgrote dobbelstenen ontbreken. ‘Ga direct weg, ga niet door start, u ontvangt geen…..’ Pffff, ik ben nog dronken. Dit is Oudendijk. Het dorp met nog geen 300 inwoners. Waar familievetes worden uitgevochten met honkbalknuppels en boksbeugels. Waar jongetjes van 13 in auto’s rijden. Waar het hele jaar door vuurwerk wordt afgestoken. Waar je een sukkel bent als je op je 16e nog op een brommer rijdt. Het dorp met een basisschooltje met 20 arme kinderzieltjes die nooit verder zullen komen dan het blauwe gemeentebord. Waar oude mannetjes met een bruin vochtig sjekkie in hun bek onverstaanbaar tegen je brabbelen. En waar jonge mannetjes vooral heel vroeg leren drinken. Het dorp waar ik inmiddels vier jaar woon. Waar ik keihard heb moeten knokken voor een plekje op de apenrots. Waar ik inmiddels ben geaccepteerd.
Als ik bij de haven aankom staan Henk en Ronnie zoals gewoonlijk te bekvechten, Achteruitsteken met de trailer is het probleem. Eenmaal in z’n achteruit kan Henk de trailer niet recht houden waardoor hij schaart. En de boot moet nou eenmaal achteruit het water in. ‘Flikker maar op, ik doe het wel weer.’ Ronnie, is 14. Veer-tien. Doet in alles mee met de jongens van 17 en 18. In taal, gedrag, skills, zelfs in omgang met vrouwen. Ronnie zit hoog op de apenrots en evenaart soms de oudere apen. Hij liet zich tatoeëren op z’n 13e en dwong er veel respect mee af, zowel in het dorp als op school. De leraren spraken er schande van maar de jongens in de hogere klassen droegen hem op handen. In pauzes schaart Ronnie zich steevast bij de oudere jongens die hem volledig hebben omarmd. Ronnie is de pionier. In alles de eerste. Hij wordt gedoogd in bars en discotheken onder het toeziend oog van uitsmijters. Wie niet beter weet, denkt dat Ronnie het leuke brutale broertje is dat bij gratie met ons mee mag. Het is andersom. Ronnie is de charmante boef, de stoute lieveling, de mascotte, de wolvenpup in schaapskleren die alles bij iedereen gedaan krijgt. De grootste uitsmijters meegerekend. ‘Opzouten! Sukkel! Ongelofelijk!’ Er voltrekt zich een tafereel dat ik me nog lang zal heugen. Ronnie, 1 meter 45, duwt Henk, 1 meter 85 opzij. Stapt vervolgens met een sigaret in de mondhoek vloekend in de auto, zet ‘m in z’n achteruit en rijdt terwijl hij omkijkt over zijn schouder in één vloeiende beweging de auto met trailer haarscherp achteruit de helling af. Totdat de trailer ver genoeg in het water staat. Dan draait Ronnie het autoraampje omlaag. Zijn hoofd net boven het stuur uit. ‘Is dat nou zo moeilijk? Jezus, man.’
Als we tien minuten later de nauwe hals van de haven uitglijden om de motor warm te laten draaien, duwen de boeggolven ritmisch tegen de rietkragen die zachtjes heen en weer wiegen. Het mooiste moment van het varen is het moment dat de motor warm is. Ronnie, wie anders, gooit de gashendel open waarna we achter in de boot in onze stoelen worden gedrukt. De boot stijgt in een hoek van 40 graden omhoog en schiet er vandoor met 30 à 40 knopen, zo’n 65 km per uur. Als we midden op het water zijn gooit Ronnie demonstratief de motor uit. De boot glijdt nog even door totdat hij stilligt. ‘Ok wie eerst?’ Ronnie gaat per definitie nooit eerst. Eerst het gepeupel, daarna de meester zelf. Henk en ik kijken elkaar aan. Zijn asgrauwe gelaat zegt me genoeg. Ik besluit mezelf op te offeren: ‘Ik ga wel eerst.’ Ik trek m’n zwemvest aan en krijg meteen al spijt van mijn bravoure. Terwijl ik op de rand van de boot ga zitten krijg ik de mono-ski aangereikt en wurm mijn blote voeten in de rubberen houders. Een beetje zeepsop werkt als glijmiddel. Floep. ‘Voorzichtig.’
De mono-ski is het kindje van Ronnie. Een peperdure fraai gestroomlijnde waterski van hoogwaardig beukenhout die meer dan 30 keer is gelakt. Hol aan de onderkant zodat hij vacuüm zuigt voor een betere grip op het water. En een stalen vin aan het eind voor een haarscherpe aansturing. De mono-ski wordt beter bewaakt door Ronnie dan de Nachtwacht in het Rijksmuseum. Het pronkstuk ligt steevast op zijn kamer, onder zijn bed.
Als mijn voeten het water raken krijg ik nog meer spijt. Ik laat me in het water zakken en sterf een kleine duizend doden. Ongecontroleerd happend naar adem krijg ik de lijn met het trapeze-houtje naar me toegegooid. Wie heeft dit bedacht? Wie heeft het in z’n botte kop gehaald om om zeven uur ’s ochtends te gaan waterskiën, als de tequila nog door je aderen giert? Wie heeft dit masochistische plan gesmeed om ten koste van je gezondheid op spiegelglad ijskoud water te gaan waterskiën? Ik. Ikzelf ben zo dom geweest. En ik weet ook nog precies waarom. Er is namelijk niets mooiers dan wat er het komende half uur gaat gebeuren. ‘Je weet het hè? Knieën opgetrokken, armen naar je toe gebogen, ski met de punt boven het water uit en bij gas jezelf helemaal uitstrekken.’ Klappertandend hoor ik de instructies van Ronnie aan. Ronnie heeft het ons allemaal geleerd. Ronnie heeft het uitgevonden. Als de lijn strak staat is het wachten op mijn teken. Ik controleer nog even alles, armen, benen, knieën, punt, ski. Ronnie kijkt achterom en wijst met zijn wijsvinger op zijn denkbeeldige horloge. Etter. Dan knik ik. De kracht die vervolgens op mijn armen komt is onvoorstelbaar. Met moeite weet ik het trapeze-houtje vast te houden. Na vijf eeuwigdurende seconden waarin ik compleet uit elkaar word getrokken, kom ik eindelijk uit het water. En dan sta ik. Op het water. Dit is waar je het voor doet.
Skiën op spiegelglad water is…ja is als dansen. Het heen en weer zwieren, slalommen, springen over de boeggolf. Anderhalf, soms wel twee meter boven het water uit. Van links naar rechts, en weer terug. Zo schuin mogelijk. Hoe scherper de bocht, hoe schuiner je hangt, hoe hoger de muur van water die opspat. Het gekletter van de druppels die neervallen in het maagdelijk gladde water. Het is fantastisch. Ja, waterskiën is geloof ik toch wel het mooiste wat er is. Opeens krijg ik in de gaten dat Ronnie vlak langs de oever van het eiland vaart. Hij wijst naar de oever. Ik kijk naar de koeien die op de oever grazen. Ronnie wijst nog een keer. Dan begrijp ik de hint. Met een scherpe bocht stuur ik naar links, dan meteen weer naar rechts, over de boeggolf om erna de bocht meteen weer terug naar links te nemen. Een meters hoge waterkolom klettert op de ruggen van de koeien die staan te grazen, en vervolgens als jonge kalveren wegspringen. Gejoel van Ronnie. Duimen omhoog vanuit de boot. Punten voor mij. Ik hou het maximaal een half uur vol. Na vele bochten, waterkolommen en een stortvloed aan adrenaline hou ik het voor gezien. Ik laat de lijn los en de magie wordt in luttele seconden verbroken. Langzaam minder ik vaart en zak ik terug in het water. Jezus die ineens geen Jezus meer is.
Dan is het de beurt aan Ronnie. Of we even goed willen opletten allemaal. ‘Jimmie vaart’, hoor ik Ronnie zeggen. Ik kan helaas niet ontkennen dat ik enige trots voel. Behalve skiën heeft Ronnie me ook leren varen. En blijkbaar niet onverdienstelijk aangezien hij mij het stuur toevertrouwt. Aan het verwachtingspatroon wat Ronnie heeft gecreëerd wordt voldaan. We krijgen inderdaad eventjes les. Een half uur lang demonstreert hij ons bochten, sprongen, slalommen en waterkolommen die we nog niet eerder hebben gezien. Ronnie doet het uit de losse voet. ‘Hij heb een grote muil maar hij ken het wel.’ Ik moet Henk gelijk geven. Na een indrukwekkend machtsvertoon klimt Ronnie aan boord. Zijn tatoeage staat strak op zijn pezige bovenarm. Gebruinde huid. Lange natte blonde lokken in zijn nek. Zijn felgroene ogen glinsteren. Hij lacht zijn witte tanden bloot. Dat wordt nog wat later. Hijgend tuurt hij over het water. Even. Heel even lijken we te genieten van de intense rust die op het water heerst. Zacht ruisende rietkragen. Een enkele meerkoet aan de oever van het eiland.
Dan wordt de rust verstoord door een zwaar roffelend geluid vanuit de verte. Aan de horizon verschijnt een gestroomlijnde blauwe boot. Snel. Heel snel. Erachter een waterskiër. Ronnies blik verstart. Uit de boot klinkt gejuich, gejoel, gegil. Oerkreten. Lange uithalen die me doen denken aan David Lee Roth’s ‘Running with the devil’ van Van Halen. ‘Dat zijn die gasten uit Beveland.’ Henk heeft ze eerder gezien. ‘Die hebben een bóóót. Ford V-8 inboord-motor. 380pk, jet-aandrijving. Helemaal wit leer vanbinnen. En dat dashboard man. Dat stuur is ook wreed mooi. Mooie klokken. Dat ding loopt meer dan 120 km/u.’ Ronnie volgt zijn prooi. De boot uit Beveland passeert ons op zo’n 30 meter. De stampende zware roffel van de motor is indrukwekkend. Aan boord een mannetje of 6. Drie vrouwen trekken hun bikini-stukje omhoog en laten hun borsten aan ons zien. De jongen achter de boot stuurt scherp onze kant op, neemt dan snel de bocht naar links en laat een hoge muur van water zien. Het water klettert een metertje of wat voor ons neer. Henk: ‘Ken best goed skiën die gozer.’ Die kop van Ronnie. We kijken ze nog even na als het gestamp, gegil en gejuich verstomt en de zware roffel wegsterft. Uiteindelijk verbreekt Ronnie de stilte: ‘Hoe laat is het?’ ‘Half negen’, antwoordt Henk. ‘Kom we gaan ontbijten.’ ‘Hebben we nog wat in huis?’ ‘Patat.’
Reageren op dit blog? Mail me op dimi@dimitikt.nl
Aanraders
Aai d’n Engel
“Hij leeft nog, maar ja….”
Mijn Co-piloot Ron
“Ze zeiken en schijten niet zonder elkaar.”
De palingvanger van Hamelen
“Ik ben de vis op het droge. Happend naar alcohol.”
Schifahren auf einem spiegel
“Waterskiën op spiegelglad water is als dansen”
Alles
voor Arnold
“Met het zelfvertrouwen van een naaktslak stap ik de zaal binnen.”
Ik drink
dus ik ben
“Ik weet niet wie ik ben zonder alcohol.”