Verhalen

Ik drink dus ik ben
Wanneer het is begonnen, weet ik niet precies. Maar dat het vroeg is begonnen, dat is vrij zeker. Ik twijfel tussen een paar momenten. Het zou die ene zondagmiddag bij mijn opa en oma geweest kunnen zijn. Waar ik op mijn 7e een piepklein borrelglaasje zoete rode wijn kreeg. Het was tenslotte zondag. En we waren op bezoek bij opa en oma. Dan mag er veel. Een heerlijke warme roes steeg naar mijn hoofd waarna ik luidkeels begon te zingen. En dat was een unicum want ik kon helemaal niet zingen. Dus er had misschien een belletje moet gaan rinkelen. Bij mijn ouders, bij mijn opa en oma. Een grote dikke alarmbel. Een noodklok. Maar het kan ook zomaar op Kerstavond tijdens een familiediner zijn geweest. Met een bescheiden glas rode wijn. Ik was 14 en ik mocht kennis maken met het fenomeen wijn dat het eten meer diepte gaf. Er werd iets gezegd over lagen, over bouquet, over ademen en over walsen. Het ging allemaal langs me heen. En er ging een zintuig aan waarvan ik de uitknop niet meer zou vinden.
Het kan ook zomaar op mijn 15e zijn geweest. Toen ik in een verlaten café de overgebleven halfvolle glazen bier leegdronk toen al mijn vrienden wegwaren. Zat en al naar huis. Dat zou ook zomaar kunnen. En dan is het vlek op vlek op vlek geweest. Feit is dat alcohol zich als een rode draad door de jaren heen zou manifesteren. Zich hardnekkig zou verankeren in mijn leven als draadstaal in gewapend beton. Het werd een onuitgesproken mantra. Omgaan met drank werd mijn levensstijl. Een harde voorwaarde om het leven te leven. Om het leven te óverleven. Drank was voor mij een reddingsboei. Het zou een bepaalde vorm van houvast geven. Een punt aan de horizon waar ik vanaf maandag tot aan vrijdagavond naar uitkeek. Alcohol was het licht aan het einde van de tunnel van de donkere week. Jippie. Ik mag weer.
Jezelf klem zuipen in het weekend werd een vast stramien. Een ritueel waar niet van af geweken mocht worden. Een ritueel waaraan voldaan móest worden. Je zuipt tot je erbij neervalt. Punt. Dat was het doel. Dat was de code. Een ongeschreven wet. Althans in de vriendenclub waar ik me mee ophield. Bier werd per meter besteld. Sterke drank werd uit limonadeglazen gedronken. Wijn was voor homo’s – we waren in die tijd nog niet erg woke – en als je het in je botte harses haalde om tomatensap te drinken, dan moest er een halve liter wodka bij. En tabasco. Ben je helemaal besodemieterd?! Als je gezond wil doen, neem je maar een Bloody Mary of anders een wodka-jus. Ik drink dus ik ben. Dat was het motto. Al zullen weinig van mijn vrienden toentertijd van de filosoof Descartes hebben gehoord. Die kans acht ik zelfs behoorlijk klein. Het waren eerder Rambo, Bruce Lee, Chuck Norris en Arnold Schwarzenegger waar inspiratie uit werd gehaald. En uit drank natuurlijk.
Je status die je had te midden van je vrienden, haalde je uit de mate waarin je kon drinken. Hoeveel en hoe goed je kon drinken. Er werden wedstrijdjes gehouden en er werd geëxperimenteerd. Hoeveel biertjes kun je op op een avond? Hoe snel kun je een biertje leegdrinken? Hoe lang kun je achter elkaar drinken? Een etmaal? 48 uur? Het heeft geleid tot records waar ik nu nog het schaamrood van op mijn kaken krijg. Ik ben er niet trots op. Opstaan en ontbijten met bier. Waarom niet? Prins Bernhard doet het toch ook? Moet je kijken hoe oud hij is geworden. Opstaan met een droge bek en enorme nadorst maar er is geen fris in huis? Dan sla ik toch gewoon die fles rosé achterover? Wat is het probleem? Leeg. En weer door. Door naar de volgende alcoholische halte of het volgende drankstation. Tot aan de aan coma grenzende eindhalte waar het licht uitging. Als je aan het eind van de avond niet bezopen naar huis ging was de avond niet geslaagd. Dan zat je maandag in de schoolbanken of op je werk te balen en simpelweg te wachten tot je het komend weekend weer goed kon maken.
Dan de katers. Ook daar kan ik boeken over schrijven. Maar laat ik me beperken tot een paar zinnen. Katers waren hel. Elke zaterdagochtend weer sterven. Kotsen tot je geen adem meer krijgt en het gele gal zich uit je zieke lichaam perst. Drie, vier keer in een uur. Duivelse ejaculaties die maar van geen ophouden wisten. En daarna een week spierpijn in je middenrif als nawee. Denken dat je doodgaat. En daarna wíllen dat je doodgaat. Maar stoppen met drinken? Nee. Wat me nu zo verbaast is dat ik het zo lang heb kunnen bagatelliseren. Of eigenlijk heb wíllen bagatelliseren. Twintig, misschien wel dertig jaar lang. Het weglachen en wegwuiven van het feit dat je alcoholist bent. Ja joh, misschien ben ik wel alcoholist. Nou en? Iedereen heeft toch wel wat? Die en die zijn verslaafd aan sigaretten. En die aan gokken. So what? Het niet willen inzien of erkennen dat je een gigantisch probleem hebt. Het jezelf stelselmatig wijsmaken dat je het nog wel onder controle hebt. Tot het allerlaatste moment. Ik functioneer toch nog? Ik maak toch nog werk?
Als je een creatief beroep hebt denk je dat je jezelf heel veel kunt permitteren. Vooral als je succes hebt. Maar het houdt een keer op. Bij deze wil ik met terugwerkende kracht mijn oprechte excuses aanbieden aan mijn collega. Hij weet wel dat ik het over hem heb. En mijn vakgenoten die dit lezen ook. Behalve mijn gezin heb ik ook hem benadeeld met mijn alcoholverslaving. Want hoewel we zeer vruchtbare periodes hebben gekend en veel werk produceerden, het had toch nog beter gekund. Alcohol hoorde in mijn ogen bij het leven. Ik wist niet beter. Of niet tegen beter weten in. Maar zoals ik al zei; het houdt een keer op. Niet eens op het moment dat je vrouw je voor de 1000e keer smeekt om te stoppen. Niet eens op het moment dat je voor de zoveelste keer wordt weggestuurd. Niet eens op het moment dat je een laatste waarschuwing krijgt van de internist. Het is het moment waarop je de pijn en de paniek in de ogen van je kinderen ziet. Het is het moment dat je je ogen opendoet en denkt ‘shit, ik ben weer wakker’. Het is het moment dat je bang bent voor de dag. Dan weet je dat je heel erg ver van huis bent. Dan weet je dat het genoeg is geweest. Dan pas weet je dat je moet stoppen.
En. Dan. Het. Grote. Zwarte. Gat. Leegte. Pure paniek. Gevoel van totale ontreddering en ontheemding. Losgekoppeld van de Matrix. Spartelend in het Hier en Nu. Mijn VR-Bril af. Van Virtual Reality naar Brutal Reality. Waar ben ik? Wie ben ik? Ben ik? Ik drink dus ik ben was het motto. Mijn hele leven lang. En nu drink ik niet meer en weet ik niet wie ik ben. Ik weet niet wie ik ben zonder alcohol. Ik ben de ijsbeer in de woestijn. De giraffe op de Noordpool. De vleermuis in het meedogenloos felle zonlicht. Ik ben de vis op het droge. Happend naar alcohol. Het moment van stoppen is nu een jaar en ruim 4 maanden terug. Waarbij ik heel goede hulp heb gehad. En waarna ik ben begonnen aan de zoektocht naar mezelf. En in mezelf. Hoewel ik niet meer bang ben voor de dag, ben ik wel heel nieuwsgierig waar die toe leidt. Die dag. Elke dag weer. 55 jaar en niet weten wie je bent. Wat ga ik ontdekken? Wie ga ik ontdekken? Ik ben benieuwd.
Reageren op dit blog? Mail me op dimi@dimitikt.nl
Aanraders
Aai d’n Engel
“Hij leeft nog, maar ja….”
Mijn Co-piloot Ron
“Ze zeiken en schijten niet zonder elkaar.”
De palingvanger van Hamelen
“Ik ben de vis op het droge. Happend naar alcohol.”
Schifahren auf einem spiegel
“Waterskiën op spiegelglad water is als dansen”
Alles
voor Arnold
“Met het zelfvertrouwen van een naaktslak stap ik de zaal binnen.”
Ik drink
dus ik ben
“Ik weet niet wie ik ben zonder alcohol.”